- Nieuws
-
Featured
-
Featured
- Recent
-
- Magazine
-
Featured
-
Featured
- Recent
-
- Kiosk
- Columns
- Bedrijveninfo
- Adverteren
Select Page
De industrie en de brandweersector staan voor een formidabele uitdaging. Als gevolg van aankomende Europese wetgeving die verkoop en gebruik van PFAS-houdende producten nagenoeg geheel gaat beëindigen, moeten de komende jaren ook alle typen blusschuim die de schadelijke fluorverbindingen bevatten worden vervangen door fluorvrije alternatieven.
[ihc-hide-content ihc_mb_type=”show” ihc_mb_who=”2,4″ ihc_mb_template=”3″ ]
Tekst: Kees Kappetijn
Het verantwoord verwijderen, afvoeren en verwerken van schuim uit bestaande blusvoertuigen en stationaire blussystemen en het grondig reinigen van die materialen, is een technisch en logistiek complex en intensief proces. Restanten PFAS-houdend schuimvormend middel blijken namelijk moeilijk te verwijderen uit tanks, pompen en leidingwerk. De Nederlandse bedrijven Arcadis en Kenbri hebben gezamenlijk een reinigingsproces ontwikkeld waarmee zij verwachten te kunnen voldoen aan de normen die het Europese chemieagentschap ECHA stelt aan ‘schoon materiaal’.
De Europese restrictie op het gebruik van PFAS-houdend blusschuim wordt naar verwachting medio 2023 van kracht. Dat betekent niet dat van de ene op de andere dag al het blusschuim vervangen dient te zijn. Het European Chemicals Agency hanteert verschillende termijnen voor onderscheiden gebruikersgroepen om de transitie naar fluorvrije alternatieven te maken. Overheidsbrandweerkorpsen (gemeenten/veiligheidsregio’s) krijgen 18 maanden de tijd om hun PFAS-houdende schuimvormende middelen te vervangen. Voor bedrijven die vallen onder de Seveso III-richtlijn en hun bedrijfsbrandweerorganisaties wordt het verbod op gebruik van PFAS-houdende schuimvloeistof pas tien jaar na inwerkingtreding van de EU-restrictie volledig van kracht.
Die laatste termijn geeft Seveso-bedrijven en brandweerkorpsen die moeten beschikken over een gegarandeerd effectief blusmiddel voor grote vloeistofplasbranden tijd om op zorgvuldige wijze over te schakelen op aantoonbaar even effectieve alternatieven. Overigens gelden gedurende deze overgangstermijnen wel zeer stringente voorwaarden waaronder PFAS-houdend blusschuim nog gebruikt mag worden. Zoals een locatiespecifiek PFAS-blusschuim managementplan en waarborgen voor het voorkomen van verspreiding in het milieu en het grondig opvangen en verwerken van PFAS-houdend afvalwater na gebruik.
Veel bedrijven en overheids- en bedrijfsbrandweren zijn al gestart met de schuimtransitie en schakelen in veel gevallen over op fluorvrije schuimsoorten bij de vervanging van blusvoertuigen. De kern van de problematiek vormen de nog in gebruik zijnde stationaire blussystemen en brandweervoertuigen met PFAS-houdend blusschuim aan boord. Het gaat vooral om schuimbluswagens van overheidsbrandweren, industriële blusvoertuigen, vliegveldcrashtenders, schuimcontainers en ook om strategische voorraden schuimvormend middel die in, al dan niet mobiele, tanks of opslagvaten in voorraad worden gehouden door de industrie. In totaal zijn landelijk naar schatting nog vele honderdduizenden liters PFAS-houdend schuimvormend middel aanwezig in brandweervoertuigen en in opslag. Ook in de Rotterdamse haven- en industriezone zijn, verspreid over hoogrisicobedrijven met bedrijfsbrandweren en bij de publiek-private Gezamenlijke Brandweer, nog grote hoeveelheden fluorhoudend blusschuim in gebruik.
Voorraden schuimvormend middel die in vaten of IBC-containers in opslag worden gehouden zijn relatief simpel af te voeren, al moet dat wel via een zorgvuldig en controleerbaar proces. Verzekerd moet worden dat de ‘oude’ voorraden PFAS-houdend schuimvormend middel op verantwoorde wijze worden vervoerd, zonder risico op morsing of lekkage tijdens het transport. Bovendien moet het afgevoerde materiaal bij een gespecialiseerde verwerker worden verwerkt via een (bij voorkeur) gecertificeerd proces om de PFAS-verbindingen onschadelijk te maken. En die capaciteit bij verwerkers is schaars.
Een groter probleem vormen de PFAS-houdende schuimvormende middelen die nog in brandweervoertuigen aanwezig zijn. Veel brandweervoertuigen, vooral van bedrijfsbrandweerkorpsen in de (petro)chemie, beschikken over een ingebouwde tank voor schuimvormend middel, met een inhoud variërend van enkele honderden tot enkele duizenden liters. De schuimvloeistof wordt ín het voertuig gemengd in een schuimmengsysteem en vervolgens door de bluspomp via de op het voertuig gemonteerde blusmonitoren of via slangleidingen op de brandhaard gespoten.
Vervanging van fluorhoudend schuimvormend middel naar een fluorvrij schuimtype (Fluorine Free Foam of 3F foam) lijkt een relatief simpele operatie, maar is dit beslist niet. Het is volstrekt onvoldoende om na het ‘aftappen’ van het fluorhoudende schuim uit de tank en het pomp- en schuimmengsysteem het voertuig simpelweg met water ‘door te spoelen’ en het nieuwe 3F-schuim erin te stoppen. Restanten PFAS-houdende schuimvloeistof hebben de neiging zich hardnekkig te hechten aan de wanden en schotten in tanks, maar ook in leidingen, pomp en armaturen van het schuimmengsysteem, ook na spoeling. De nieuw ingebrachte fluorvrije schuimvloeistof zal zodoende door ‘uitlogen’ opnieuw met PFAS worden ‘besmet’, waardoor bij gebruik nog steeds veel te hoge concentraties fluorverbindingen in het milieu terechtkomen.
Maar wat is een te hoge concentratie? De EU PFAS-restrictie hanteert strenge normen voor de concentratie fluorverbindingen die na grondige reiniging van materieel en materialen als gevolg van achtergebleven zeer kleine restanten ‘oude’ schuimvloeistof bij blussing mag vrijkomen. Voor PFOS (de schadelijkste fluorverbinding met zogenoemde C8-moleculen) mag die concentratie niet hoger zijn dan 25 ppb (parts per billion) en voor het iets minder schadelijk geachte PFAS (C6-verbinding) is de norm maximaal 1.000 ppb. PFAS is een verzamelnaam voor 6.000 verschillende fluorverbindingen. De norm van 1.000 ppb spitst toe op alle PFAS-verbindingen. Het zijn concentraties die volstrekt verwaarloosbaar lijken, maar vanwege de effecten die PFOS en PFAS hebben op het milieu en de gezondheid, kiest de EU in het restrictievoorstel voor extreem strenge normen. Vanwege het hardnekkige ‘plakken’ van oude PFAS-houdende schuimrestanten in brandblusmaterieel, zal het echter voor de industrie en (bedrijfs)brandweerorganisaties een hele toer worden om die strenge norm te halen.
De schuimtransitie is een noodzakelijke operatie om enerzijds de gezondheid van brandweerlieden en andere professionals die met schuimvloeistof in aanraking kunnen komen en anderzijds het milieu te beschermen. Maar de transitie en de daarmee samenhangende strenge eisen voor afvoer van fluorhoudend schuim en de reiniging van materieel en uitrusting, stellen de industrie en overheids- en bedrijfsbrandweerkorpsen wel voor de nodige dilemma’s en uitdagingen. Om te beginnen moeten zij hun bestaande voorraden PFAS-houdend schuimvormend middel grondig inventariseren en in een boekhouding verwerken en een gedetailleerd managementplan opstellen voor gebruik van het middel. Verder moet gekeken worden naar de ‘scope’: welke zaken die met schuim in aanraking zijn geweest moeten mee in het reinigingsproces?
Zo moeten inzetsituaties en condities waaronder het schuim toegepast mag worden nauwkeurig en locatiespecifiek worden omschreven. In principe wordt vrijstelling van het verbod gedurende de transitietermijn alleen verleend voor ‘klasse B’ branden, oftewel vloeistofplasbranden van zodanige omvang dat die met een alternatief fluorvrij schuimtype middel niet te bestrijden zijn. Daarnaast moet in het plan nauwkeurig worden vastgelegd hoe bij een schuiminzet het verontreinigde bluswater met fluorhoudende schuimresten wordt opgevangen, afgevoerd en verwerkt en hoe wordt geborgd dat dit ook op de vereiste wijze door een gecertificeerde specialist gebeurt.
De gebruikers zullen bovendien in overleg moeten met het bevoegd gezag en hun verzekeraar om enerzijds te borgen dat inzet van fluorhoudend schuim gedurende de transitieperiode wordt toegestaan en dat ook de kosten die samenhangen met opvang en verwerking en eventueel noodzakelijke sanering van de omgeving van de brand gedekt zijn. Tegelijk moet worden geborgd dat bedrijven gedurende de transitieperiode en bij de overschakeling op fluorvrije alternatieven blijven voldoen aan de voorwaarden die in de vergunning worden gesteld aan de (bedrijfs)brandweerprestaties.
Het is voor de betrokken bedrijven en brandweerorganisaties noodzakelijk om zich goed voor te bereiden op de schuimtransitie en alle aspecten van de omschakeling integraal te beschouwen: de aanschaf van fluorvrije schuimvloeistof en borging van gelijkwaardige effectiviteit bij maatgevende grote vloeistofbrandscenario’s, zo nodig aanpassing van techniek en apparatuur in brandweervoertuigen en brandblussystemen op de eisen die fluorvrije schuimsoorten daaraan stellen, verantwoorde afvoer en verwerking van ‘afgetapte’ en in voorraad gehouden fluorhoudende schuimvloeistof en grondige reiniging van alle equipment zodat wordt voldaan aan de strenge concentratienorm voor PFAS ná reiniging.
Al deze te ondernemen stappen noodzaken industrieën en hun brandweerorganisaties tot het opstellen van een gedetailleerd Management of Change-plan (MoC). Als leidraad voor zorgvuldigheid en borging dat de hele transitie binnen de kaders van de Europese regelgeving gebeurt. Zo waarborgen gebruikers ook dat bij vervanging en reiniging van blusvoertuigen geen ‘kruisbesmetting’ van de nieuwe fluorvrije schuimvloeistof plaatsvindt door achtergebleven restanten fluorhoudend schuimmiddel in tanks, leidingen en apparatuur.
Om die reiniging veilig en verantwoord te laten verlopen, moeten alle organisaties die daarin een rol spelen, de gebruikersorganisaties van overheid en bedrijfsleven, onderhoudsbedrijven voor brandweermaterieel en de verwerkingsbedrijven voor PFAS-afval, zich terdege voorbereiden. Procedures en werkwijzen moeten worden ontwikkeld, personeel moet worden opgeleid en worden voorzien van de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen om hen bij het vervangen van de schuimvormende middelen en de afvoer van fluorhoudende blusstof optimaal te beschermen. Het opstellen van een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) door een vakkundig arbeidshygiënist als basis voor de werkzaamheden, is een must.
Dan het reinigingsproces zelf. Zoals eerder vermeld is louter spoelen met water na verwijdering van fluorhoudende schuimvloeistof niet voldoende om alle restanten PFAS weg te krijgen uit de tank, pomp, leidingen en armaturen. Met name in hoeken en kieren en bij leidingaansluitingen kunnen zich hardnekkig aangeslibde restanten schuimmiddel bevinden. Ingenieursbureau Arcadis en producent van vaste en mobiele blussystemen Kenbri hebben gezamenlijk een procedé ontwikkeld waarmee zij verwachten te behandelen materieel en apparatuur voldoende ‘schoon’ te kunnen krijgen en te voldoen aan ECHA normen. Een pilot met een aantal voertuigen van bedrijfs- en overheidsbrandweren heeft aangetoond dat dit procedé effectief is. Het betreft een vijfstappenplan, waarin het hele brandblussysteem in het voertuig eerst driemaal langdurig en intensief wordt gespoeld met heet water (meer dan 50 graden), waaraan een speciaal ontwikkeld spoelmiddel is toegevoegd.
In elke stap, die een dag in beslag neemt, wordt een andere verhouding van water en spoelmiddel gebruikt en na elke stap worden monsters genomen. Het residu dat na spoeling van tanks, pomp en leidingwerk overblijft, wordt opgevangen om als PFAS-afval te worden aangeboden aan een gespecialiseerd verwerkend bedrijf. Na deze drie spoelingen wordt een ‘oxidatiestap’ uitgevoerd, waarin het laatste spoelwater wordt ontleed om vast te stellen hoeveel PFAS er nog in aanwezig is. Als vijfde en laatste stap worden de genomen monsters na spoeling en oxidatie in een laboratorium geanalyseerd. Als uit die analyse blijkt dat de concentratie gemeten PFAS nog niet aan de EU-norm van 25, respectievelijk 1.000 ppb voldoet, moet het volledige spoelproces nogmaals worden herhaald.
Essentieel is dat het spoelen en opvangen van residu onder volledig geconditioneerde omstandigheden gebeurt, met voldoende waarborgen voor arbeidsveiligheid van de betrokken medewerkers en zonder risico op morsing of lekkage. Het totale werkproces vindt plaats onder ISO-certificering. Hetzelfde geldt voor het proces van afvoer en verwerking van het opgevangen residu door een afvalverwerker. Het is zonneklaar dat, voor een goede borging van zorgvuldig werken en het minimaliseren van blootstelingsrisico’s een certificeringsnorm voor het reinigings- en verwerkingsproces noodzakelijk is, en dus onder een kwaliteitskeur plaatsvindt. En de derde relevante kwaliteitsvariabele is het werk van het laboratorium dat de resultaten van het proces beoordeelt. Ook dit oordeel komt ‘onder certificaat’ tot stand.
Wat het beschreven proces ook duidelijk maakt is dat er voor zorgvuldige reiniging behoorlijk wat tijd nodig is, in het gunstigste geval bij goede analyseresultaten na uitvoering van de stappen vijf dagen. De industrie en brandweerkorpsen moeten er dus rekening mee houden dat hun te reinigen materieel ten minste vijf tot tien dagen buiten bedrijf is. Daarbij speelt ook een rol dat in de drie dagen tussen reiniging en de uitkomsten van de laboratoriumanalyse nog geen nieuw fluorvrij schuimmiddel in het gereinigde systeem mag worden gebracht. Als de gemeten concentratie in het laatste spoelwater hoger is dan de EU-norm, moet immers ook het nieuwe schuimvormend middel als ‘PFAS-verontreinigd materiaal’ worden afgevoerd. Industrie en brandweer moeten de benodigde totale tijd voor het reinigingsproces goed incalculeren en maatregelen treffen voor het handhaven van hun paraatheid.
Samenvattend: zorgvuldige reiniging van met PFAS verontreinigde brandweervoertuigen en brandblussystemen is een specialistische aangelegenheid waarbij zorgvuldig gewerkt moet worden en is een tijdrovend en ook kostbaar proces. Reiniging is een belangrijk onderdeel van het schuimtransitieproces, dat waar mogelijk met garanties omgeven moet worden. Het proces dat Kenbri en Arcadis ontwikkelden, biedt die garanties. De belangen van gezondheid en milieu zijn te groot om met minder genoegen te nemen.
Kees Kappetijn is consultant en directeur/eigenaar van Kappetijn Safety Specialists, dat opdrachtgevers helpt om de omgang met industriële veiligheidsrisico’s in hun omgeving te verbeteren.
[/et_bloom_locked]